Het laatste wat je zag: een lullig bloemenperkje
een glas sinaasappelsap en mijn gezicht (uit alle macht
probeerde ik te kijken alsof het goed was,
dat je ging, ik denk dat je me geloofde).
je kent het wel
je zoekt niets enkel een plek
weet: die deur
de deurklink zakt
het is jouw hand niet meer
Ze praten al over loslaten
en doorgaan, werpen goedbedoelde
adviezen over mij uit alsof die mij
schoon zouden wassen van wie ik
nu geworden ben.
Het donker vouwt mij in
als een oester.
Zilt water ademt kalm
om mij heen.
Overdag
beweegt mijn wezen
te worden gezien.
Buigt mijn lichaam zich
als een vraagteken.
mijn woorden doen niet veel, misschien wel niets,
een waarheid waar ik nog niet klaar voor ben
wat scheelt een ziel meer of minder met 7,5 miljard?
buurmeisjes fietsen nog steeds manmoedig door de regen, ik pulk alweer (...)
ik zak weg in zoutig
water draai rond wikkel
slierten om mij heen als deken
blijf enkel drijven op
de gedachte jij komt zo
binnen is het koud
buiten fietst een kleuter
rondjes om zijn vader
‘Nou, nu kan ik nooit meer verstoppertje spelen’, had Michaël gezegd, terwijl we zwijgend staarden naar het ronkende apparaat dat langs een 14 meter lang plastic snoer via zijn neus extra zuurstof toevoerde. Zijn longen konden het niet meer alleen. (...)